Eerlijk is eerlijk: het voelt tegenwoordig alsof iedereen druk is. Werk, kinderen, sociale verplichtingen, dat ene Netflix-seizoen dat je moet afkijken voordat je gespoilerd wordt. En tóch—ondanks al die afleiding—heeft bijna de helft van de Nederlanders van 15 jaar en ouder in 2024 vrijwilligerswerk gedaan. Niet perse fulltime natuurlijk. Maar wel: een keer helpen bij een sportvereniging, op school, of gewoon koffie schenken bij een buurtcentrum.
Dat is, als je het even laat bezinken, best indrukwekkend.
Vrijwilligerswerk 15-plussers
Vrijwilligerswerk is weer terug van weggeweest
Volgens het CBS heeft 49,5% van de 15-plussers in het afgelopen jaar wel íets aan vrijwilligerswerk gedaan. Dat is ietsje meer dan in 2023, toen het 48,7% was. En dat lijkt misschien een kleine stijging, maar het betekent wel dat we ongeveer terug zijn op het niveau van vóór corona. Weet je nog, toen je zonder schuldgevoel een deurklink aanraakte?

In 2021 lag dat cijfer trouwens op een treurige 38,9%. Niet verrassend natuurlijk: iedereen zat binnen, en vrijwilligerswerk op Zoom… tja, dat werkt maar voor een heel klein deel van de activiteiten.
Wat doen mensen dan zoal?
Sportverenigingen zijn nog steeds de grootste magneet. Ongeveer 1 op de 6 vrijwilligers helpt daar mee. Denk aan bardiensten draaien op zaterdagochtend met een kater of hesjes wassen voor een jeugdteam. Daarna komen hobbyclubs, buurtinitiatieven en scholen. Minder populair zijn politieke clubs (goh) en vluchtelingenorganisaties. Niet omdat mensen het niet belangrijk vinden, maar ja—daar loop je nu eenmaal niet zomaar binnen.

Niet iedereen doet mee, en dat is ook oké
Tussen de 25 en 35 jaar lijkt het vrijwilligersvirus het minst besmettelijk. Slechts 43% van die groep steekt z’n handen uit de mouwen. Misschien omdat ze nog tussen twee banen in zitten, of net kinderen hebben gekregen, of simpelweg niet weten waar te beginnen. Aan de andere kant van het spectrum: 75-plussers. Daar is het ook wat rustiger, met 46%. Maar hé—op die leeftijd mag je ook wat vaker ‘nee’ zeggen.
Opleiding speelt trouwens ook mee. Mensen met een hbo- of wo-diploma doen vaker vrijwilligerswerk (57%). Misschien omdat ze zich minder zorgen maken over geld, of omdat hun werkuren flexibeler zijn. Of omdat ze het gevoel hebben dat ze ‘iets terug moeten doen’. Wie zal het zeggen?
Platteland vs stad: wie doet meer?
Als je in een dorp woont, is de kans groter dat je iets vrijwilligs doet. In niet-stedelijke gebieden doet ruim 59% aan vrijwilligerswerk. In de stad is dat maar 44%. Best logisch eigenlijk. In een dorp heb je eerder een buurthuis waar je de sleutel nog gewoon bij de bakker kunt ophalen. In de stad… moet je eerst weten wie je überhaupt moet bellen.

Minder vaak, maar wel nog steeds met hart
Een trend die opvalt: mensen doen steeds vaker ‘af en toe’ vrijwilligerswerk. Niet meer elke week op vaste tijden, maar gewoon als het uitkomt. Logisch in een wereld waar alles draait om flexibiliteit. De gemiddelde vrijwilliger besteedt nog steeds zo’n vier uur per week aan deze taken, maar er is ook een groeiende groep die het houdt bij een uurtje hier en daar.
Waarom doen mensen dit?
De meeste mensen zeggen: “Omdat ik het leuk vind.” Of: “Omdat ik iets wil doen voor een ander.” Dat is mooi. Simpel ook. Jongeren noemen ook vaker dat ze nieuwe dingen willen leren of dat het goed is voor hun cv. En ja, voor sommige mensen is het ook gewoon een manier om onder de mensen te komen. Vooral als je geen betaald werk hebt, kan vrijwilligerswerk nét dat beetje structuur geven.
En geld? Tja, dat is nauwelijks een drijfveer. Slechts 5% vindt een vergoeding belangrijk. Het lijkt erop dat de voldoening vooral komt van iets betekenen voor een ander—niet van een bonnetje van 20 euro voor de lunch.
Geen helden, wel mensen
De meeste vrijwilligers zijn geen helden of martelaren. Ze zijn gewoon mensen die af en toe ‘ja’ zeggen als iemand iets vraagt. Die hun zaterdag opofferen om limonade te schenken, of die een oudere buur helpen met de belastingaangifte (waar je dus een handleiding van twintig kantjes voor nodig hebt tegenwoordig).
Dat soort kleine dingen. Die maken het verschil. En als bijna de helft van Nederland dat nog steeds doet—ondanks alles—dan mogen we daar best een beetje trots op zijn.